Essay

Hoe weet je dat? Aporia tussen naïviteit en wijsheid.
Filosofieonderwijs als kritische wetenschap vanuit het perspectief van samenwerkend leren

Voor het volledige essay in pdf vorm: klik hier.

Hieronder een aantal van de belangrijkste citaten:

Filosofieonderwijs ligt (…) in het verlengde van wat Dennis de Gruijter schaart onder “crap detecting”. Wat hiervoor precies moet worden gedaan, en dus geleerd, omschrijft hij als volgt: “De belangrijkste en meest noodzakelijke vaardigheid is niet alleen het kunnen bekritiseren van opvattingen, maar ook het kunnen corrigeren van opvattingen. Zonder deze tweede stap is de eerste niets waard.”
Hiermee ligt het begrip ‘crap detecting’ onder de loep: het ontmaskeren van zogenaamde pseudo-kennis ofwel het kunnen onderscheiden van zin en onzin in onze wetenschappen. En precies dit zou dan het centrale begrip worden waar het filosofieonderwijs zich programmatisch op zou moeten richten. Hiermee doemt ogenblikkelijk de vraag op in hoeverre de filosofie nog overzicht zou kunnen houden op allerlei mogelijke vormen van kennis en inhoudelijke wetenschappelijke opvattingen, laat staan dat ze vervolgens in staat zou zijn om deze opvattingen te bediscussiëren en waar nodig als crap te ontmaskerenen. In een tijd waarin zelfs de wetenschapper als ‘autonome’ éénling op zijn eigen vakgebied weinig meer voorstelt vanwege de complexiteit van het onderzoek, een tijd waarin de Nobelprijzen voornamelijk naar onderzoeksteams gaan, lijkt dit een onmogelijke opgave. Hoe groot is eigenlijk deze kloof tussen onze huidige wetenschapspraktijk en de zogenaamde personalistische opvattingen over kennis en opvoeding en in het verlengde hiervan kritische filosofie en filosofieonderwijs als ‘crap detecting’.
(p 1/2)

(…)

Maar ook hier is uiteraard de eerste (en misschien wel belangrijkste ) van Kants (transcendentale) hoofdvragen relevant: Wat kan ik weten? Ofwel in leerlingentaal: Hoe weet je dat? Dat wordt hier natuurlijk een precaire zaak. Het gaat er niet om op romantische gronden het moderne astrofysische wereldbeeld als ‘crap’ te onthullen, hoe contraproductief en zinloos is dat. Maar het gaat er wel degelijk om er de plaats en waarde van in te zien: het is een prachtig modernistisch bouwwerk. Maar zoals voor elk bouwwerk wordt de plaatst hiervan bepaald door de kritiek die er vanuit een persoonlijk perspectief op gegeven kan worden. En het kritische mes zou in dit geval aan aan twee kanten moeten snijden. Het zou een verhaal moeten zijn over de waarde, de kracht en de schoonheid van exacte kennis (Het ‘belovende dier’ van Nietzsche: je kan er mensen en misschien zelfs de mensheid mee redden), maar het is eveneens een kant van het dagelijks leven dat veel persoonlijke opoffering vraagt van de leerling die zich er in kan en wil verdiepen. En het is de taak van de opvoeders om voor deze excellente leerlingen een leefbare wereld te maken. En hier hoort de leraar filosofie ook bij. Hoe moet dat aangepakt worden?
(p 3)

(…)

Deze vormen van patroonherkenning ligt een groot aantal leerlingen qua cognitief framework heel goed. En het geeft geen pas dit vermogen op naïeve gronden af te serveren of te laten afserveren door de populaire cultuur waar geen tegengas aan gegeven wordt. Wij weten dat sommige van die schitterende patronen werken, dat kunnen we rustig beloven. Maar tegelijkertijd weet de filosofiedocent dat hier een kracht én zwakte ligt: de mens beheerst de wereld maar als belovend dier gaat hij hiermee als Arendts homo faber te vaak zijn boekje te buiten: hij belooft teveel zonder dat hij zicht heeft op het waarom hiervan. De menselijke blik is de eindige blik van een mens-zijn in de wereld, en altijd van binnen uit (een radicale versie van Kants opgave van het eindige verstand): een belovend dier in een kwetsbare ruimtecapsule waaruit hij voorlopig nog niet weet te ontsnappen op weg op een absoluut éénmalige en onvoorspelbare reis. Dit filosofische inzicht verkrijgen we door op de schouders van reuzen te staan.
(p 6/7)

(…)

Dat goed filosofieonderwijs hierbij op elke leeftijd een stimulerende rol zou kunnen spelen moge duidelijk zijn. Verder is er recentelijk een traditie ontstaan van onderzoek naar de ontwikkeling van het denken in de volwassenheid. In deze traditie staat het begrip ‘wijsheid’ centraal. Kort gezegd komt dit begrip er op neer dat concreet ‘wijze mensen’ een uitgebreide feitelijke en procedurele kennis van zaken hebben, rekening houden met de context, verschil van waarden tussen personen inzien en tegelijk universele waarden kunnen specificeren en zich sterk bewust zijn van hoe onzeker zowel interpretaties van het verleden als voorspellingen van de toekomst kunnen zijn, alsmede het vermogen bezitten om hiermee om te gaan.
(p 9)

(…)

Het streven naar wijsheid verliest met deze praktische context haar romantische Alles en Niets karakter en bewijst zich als een menselijk, zo niet al te menselijk leerproces waarvan de waarde zich voor het eindige verstand uit de Westerse filosofie goed laat uitdrukken met een citaat uit de Oosterse filosofie :

‘”Beschouw je mij als een geleerd, goed belezen mens?”
“Natuurlijk”, antwoordde Zi-gong, “Dat bent u toch ook?”
“Helemaal niet”, zei Confucius, “Ik heb alleen slechts één lijn begrepen waarmee de rest verband houdt.”’

Maar als deze concrete vorm van wijsheid nu binnen een onderwijsconcept onder handbereik ligt, mag filosofie dan nog wel ‘begeren van wijsheid’ heten waarbij de wijsheid zelf nooit wordt bereikt, zoals elke inleidende les in de filosofie romantische uitlegt? Hebben we hiermee niet de beroemde koninklijke weg in ons navigatiesysteem danwel de beroemde ladder te pakken waarmee de wijsheid ons in de hand ligt en moet het daarmee niet gewoon sophia zijn? Maar het hier te ontwikkelen begrip van sophia is noch godin, noch verdinglijking, noch een taalspel waarin actoren voor een begripsovereenstemming hun leefwereld, al is het maar voor tijdelijk, moeten stilzetten en waar ze dan in gevangen zitten. In de hier aangewezen vorm van wijsheid zit het verlangen diep ingegraven in het steeds opnieuw beginnen van onze belovende biologische soort waarmee tevens ons begrip van mensheid is geschapen. Liefde en verlangen zijn integraal deel van de wijsheid.

“Het ligt in het wezen van beginnen opgesloten dat een begin wordt gemaakt met iets nieuws dat niet vanzelfsprekend kan worden verwacht van, niet rechtstreeks en onvermijdelijk voortvloeit uit wat er ook aan vooraf mag zijn gegaan. (…) Het gebeurt altijd tegen [de] overweldigende getuigenis in van statische wetten en hun waarschijnlijkheidsberekening, die voor alle praktische, alledaagse doeleinden neerkomt op zekerheid; de verschijning van het nieuwe heeft daarom altijd iets van een wonder.” (Hannah Arendt)
(p 10)

Voor het volledige essay in pdf vorm: klik hier.